Jan Vis is filosoof en atheist.
“Aangezien de filosofie er niet is voor enkele bevoorrechten maar juist voor alle mensen, is het citeren uit mijn werk zonder meer toegestaan. Wel echter zou ik het op prijs stellen dat het citeren vergezeld gaat van een duidelijke bronvermelding! (Jan Vis)”
In het kader hiervan wens ik u veel leesplezier.
———————————————-
Het atheïsme is welbeschouwd een buitengewoon onaangename levenshouding. Het staat immers haaks op een algemeen erkend en aanvaard maatschappelijk verschijnsel, namelijk de godsdienst. Het gaat onverdroten tekeer tegen alle denkbare vormen van godsdienstigheid, of het nu als Christendom, Jodendom of Islam voorkomt. Het stelt die godsdiensten allemaal zonder pardon ter discussie en schroomt zelfs niet ze ook nog te bestrijden waar het de kans krijgt.
Het is een feit dat het atheïsme de indruk wekt behoorlijk intolerant te zijn, precies zoals dat met godsdiensten het geval is. Maar waar die laatsten zich bedienen van overgeleverde dwaasheden en daardoor bij gebrek aan argumenten onvermijdelijk niet anders dan intolerant kunnen zijn, gebruikt de atheïst logische argumenten en bovendien doet hij dat in een strikt intellectuele confrontatie. Hoewel daar geen geweld aan te pas komt maakt het de gelovige toch behoorlijk onzeker en angstig. Intuïtief voelt deze het gevaar van een dreigend verlies aan houvast. Dat is iets waar elke gelovige als de dood voor is, omdat het juist de enige bedoeling van zijn godsdienst is om houvast te bieden.
Inderdaad is het een feit dat het atheïsme een confronterend karakter heeft. Van nature is het de vijand van alles wat de werkelijkheid verleugent. In dat verband is het het geloof aan een hogere goddelijke macht dat als eerste aan de kaak gesteld moet worden. Omdat het daarbij over een waandenkbeeld gaat kan de atheïst er niet onverschillig voor zijn en de zaak laten voor wat hij is. Er moet op gereageerd worden en zo'n reactie lijkt doorgaans, door zijn stellige karakter, tamelijk hard. Nu is het opvallend dat je tegenwoordig nog maar zelden iets van het atheïsme hoort. De oorzaak is ongetwijfeld gelegen in het moderne streven om zoveel mogelijk ‘politiek correct’ te denken en te spreken. Zo wil de moderne intellectueel niet van discriminerende uitspraken beschuldigd kunnen worden. Hij is zelfs bang om al te ongezouten kritiek te leveren. Dat maakt hem voorzichtig, ja zelfs angsthazerig. Beter schuchter het thema atheïsme vermijden dan het risico lopen op de vingers getikt te worden.
Meer dan enige decennia geleden wordt het tegenwoordig intolerant gevonden kritiek te hebben op iemands overtuigingen en speciaal iemands geloof. De filosofische ondergrond van die opvatting is het zogenaamde post-moderne denken. ‘Ieder het zijne’ luidt het credo en dat houdt automatisch in dat het in de grond van de zaak allemaal wel best is en dat men geen moeite meer hoeft te doen om tot een gedegen oordeel te komen. Sterker nog, volgens dat denken heeft men niet eens het recht daartoe.
Maar in praktische zin hangt die ‘alles is best’ theorie ook ten nauwste samen met het feit dat de Westerse wereld te maken heeft gekregen met een enorme toevloed aan emigranten. Die mensen komen vrijwel zonder uitzondering uit achtergebleven gebieden waar, zoals gebruikelijk, de geestelijke en materiële armoede gepaard gaat met star orthodoxe godsdienstigheid. Bijna altijd is dat in de vorm van de Islam omdat die godsdienst enerzijds de armoede bevordert of althans in stand houdt, en anderzijds omdat die armoede op zijn beurt weer een vruchtbare bodem voor de Islam is. Die kruisbestuiving is typerend voor genoemde emigranten en hij is bijna niet te doorbreken.
Nu wordt het als onredelijk en vooral ook als kwetsend beschouwd die mensen met het onverbiddelijke atheïsme te confronteren. Zij moeten zoveel als mogelijk ontzien worden omdat zij toch al dwars liggen als het over mensen met een andere godsdienst gaat, laat staan als het atheïsme in het geding is. Dat is voor hen met recht ongeloof in het kwadraat! Dus laten de vroegere ijveraars voor een wereld zonder goddelijke waanvoorstellingen, namelijk de Vrijdenkers en de Humanisten, het er maar bij zitten. Zij doen het daarbij voorkomen dit uit redelijke en menslievende overwegingen te doen. Als toppunt van angsthazerij stellen zij die houding voor als tolerantie.
Dat een en ander niets met het begrip ‘tolerantie’ te maken heeft moge duidelijk zijn. Je kunt niet tolerant zijn als je alle verschillen en twistpunten angstvallig onder tafel wegwerkt. Het bij voorbaat zoeken van ongevaarlijke overeenkomsten is een buitengewoon slechte basis voor een redelijke manier van met elkaar omgaan. Bovendien houdt het de samenleving bewust op een onverantwoord laag peil doordat allerlei potentiële mogelijkheden uitgesloten worden. Daarom zou het goed zijn als de Humanisten en de Vrijdenkers zich weer van hun taak bewust werden en aan de slag gingen.
Jan Vis, filosoof